Mensen spreken zich uit over hun leven, waarom ze hun eigen gang gaan en hun ding doen
Tekst: Marie-José Dekkers | Foto’s: Freekje Groenemans
„Begin juni won ik Roland Garros in de finale tegen dubbelmaatje Sam Schröder, mijn derde Grand Slam-titel, in juli samen met hem de finale van het dubbelspel op Wimbledon én won ik die van het enkelspel, en tussendoor won ik nog de French Rivièra Open. Voor volgend jaar leg ik de lat nog hoger. Ik ga voor goud in de quad singles op de Paralympics in Parijs. Bij de vorige Paralympics in Tokyo won ik brons in de singles en goud met Sam in de dubbel.
In tegenstelling tot Wimbledon was Roland Garros niet zo in het nieuws. Ik mocht wel naar de grote perszaal, die je altijd op tv ziet, voor de Internationale Tennis Federatie ITF, een Australisch nieuwsding en Parijse tv. Voor de rest: niets. Jammer, ook voor het rolstoeltennis. De burgemeester van Helmond heeft me gebeld. Ze volgt me. Ik krijg na een toernooi altijd een berichtje van haar.
Roland Garros was niet zo in het nieuws. Jammer, ook voor het rolstoeltennis
Toen ik net één jaar was, kreeg ik een bacteriële infectie, meningokokken sepsis. Daardoor hebben ze mijn benen moeten amputeren. Ik ben ook twee keer gereanimeerd. Mijn lichaam reageerde op de sepsis door mijn bloed bij mijn organen te houden dus de schade zit aan de uiteinden van mijn lichaam, ook in mijn huid. Zo stierven bovendien verschillende vingerkootjes af.
Ik had verder de pech dat ik een ontsteking in mijn linker ellenboog had, die kan ik niet zo ver buigen. Gelukkig ben ik rechtshandig. Mijn stompen hebben ook littekens. Normaal kunnen die met huid van rug of buik dichtgemaakt worden maar ik was nog zo klein. Ik hoef niet uit te kijken in de zon met mijn littekens, heb er geen last van of pijn aan.
Die drie maanden waren heftig voor mijn ouders maar ik weet niet beter. Ik ben enig kind en heb alles normaal kunnen doen; school, zwemles, op vakantie. Ik heb opnieuw moeten leren zitten, mijn evenwicht was anders omdat ik mijn benen miste en ik viel telkens voorover. Ik ging over op stubbies, kleine kokertjes met platte onderkant, waarop ik kon lopen. Daarna werden het protheses met voeten. Ik moest me elke negen maanden laten gipsen voor nieuwe protheses als ik weer was gegroeid.
Op een gegeven moment moest ik nog twee-drie centimeter groter zijn zodat ik op mijn nieuwe fiets kon fietsen. Dat heb ik aan de benenmaker gevraagd. Ik ben nu twintig, ongeveer uitgegroeid, mijn stompen ook. Nu moet ik elke twee-drie jaar nieuwe benen omdat ze dan versleten zijn. En soms een nieuwe koker, omdat die dan gescheurd is of zo.
In 2012 ging ik met mama naar de Paralympics in Londen. Ik reed daar rond en zei: ‘Hier wil ik aan meedoen’. Mama: ‘Dat kun je wel willen, maar dan moet je eerst gaan sporten’. Thuis zagen we dat er een open dag was van de Johan Cruyff Foundation in het Olympisch Stadion van Amsterdam. Daar heb ik eigenlijk alle Paralympische sporten geprobeerd en één van de mooiste dagen uit mijn leven gehad.
We wisten niet dat er scouts rondliepen van de verschillende sportbonden. Een dag later kreeg ik een mailtje van de basketbalbond, of ik op Papendal wilde komen trainen, maar ook van de zitvolleybalbond. Hè, wat is dit? Ik was net tien! Ik heb altijd van sport gehouden, deed met gym altijd fanatiek mee en was tijdens schoolpauzes altijd aan het voetballen. Ik koos voor basketbal, maar stopte na één training; veel te lomp. Ik denk dat ze me vroegen omdat ik zo handig was met mijn stoel en de hele training niet uit mijn stoel viel, terwijl basketbalspelers elkaar juist omver beuken. Zitvolleybal was ook leuk, zo beweeg ik thuis dus ik was snel. Ik was spelverdeler, elke tweede bal kwam naar mij. Ik wilde smashen en blokken maar ik was niet groot genoeg.
Puur toevallig werd toen net bij Tennisvereniging Carolus in Helmond tennis opgezet voor lichamelijk gehandicapten, mede door mijn opa. Dat ben ik toen gaan doen, met nog twee anderen, maar niet in de rolstoel want dat vond ik stom. Ik vraag me nog steeds af waarom. Tijdens mijn eerste training op protheses stond ik wat over te slaan in het servicevak, want ik kan niet rennen met die benen. Mijn moeder heeft toen uiteindelijk een sportrolstoel voor me aangeschaft. Ik heb het een hele training volgehouden om er niet in te gaan zitten. Tot de laatste vijf minuten. Toen ineens kon ik het spelletje tennis spelen en over de hele baan. ‘Wow, ik kan echt tennissen’, dacht ik.
Puur toevallig werd toen net bij Tennisvereniging Carolus in Helmond tennis opgezet voor lichamelijk gehandicapten, mede door mijn opa
Vanaf het moment dat ik in de stoel zat, ging mijn niveau snel omhoog. Ik speelde competitie met lopende leeftijdsgenootjes en met dat team werden we kampioen in de valide competitie. Daarna ben ik rolstoeltoernooien gaan spelen, werd gescout voor het nationale jeugdteam van de KNLTB en ging internationaal tennissen; het ging allemaal heel snel. Ik heb altijd wel goed balgevoel gehad, speel aanvallend en ik train heel veel maar ik kan niet van mezelf zeggen of ik talent heb. Blijkbaar wel.
Ik heb de Mavo afgerond in de sportklas op het Dr. Knippenberg College. Daarna ben ik Summa Sport gaan doen in Eindhoven maar dat kon ik na ruim twee jaar niet meer combineren met het tennissen. Toen werd het echt teveel en moest ik een keuze maken, ondanks dat Summa zo met me meewerkte omdat ik vaak naar het buitenland moest; als mijn cijfers maar goed waren, kon ik gaan wanneer ik wilde. Ik hoefde ook niet per se lessen te volgen. Maar de opdrachten werden te veel. Dat kan ik later wel weer oppakken, als ik dan nog wil.
Het reizen is duur, ik betaal zelf alle kosten voor twee tickets en verblijf het hele jaar door. Prijzengeld van toernooien, vooral van de vier Grand Slams, draagt daaraan bij en daar houd ik iets aan over. Ik heb al partners en sponsors. Zonder hen kan ik dit niet doen. Ik doe alles zelf, ben en heb mijn eigen bedrijf. Ik reis altijd met mijn eigen trainer naar toernooien. Ik train ook bij hem in Zevenaar of in Amstelveen van maandag tot en met vrijdag. Daarnaast doe ik krachttraining in Aarle-Rixtel. Mijn vader en moeder komen wel regelmatig kijken bij wedstrijden.
Ik speel pas een paar jaar Grand Slams, die zijn goed voor het niveau en de zichtbaarheid van de sport – en het prijzengeld – omdat ze wereldwijd op tv komen. Ik vind mezelf nu wel een rolmodel, eerder niet. En niet alleen voor jongeren met een beperking. Ik denk dat veel mensen van mijn drive en positiviteit kunnen leren, van hoe ik in het leven sta. Ik kijk naar wat wél kan. Als ik hulp nodig heb, vraag ik er wel om. Dat geldt toch voor iedereen? Ik vind het niet fijn als mensen ongevraagd me gaan duwen of mijn tas voor me dragen. Ik heb nergens hulp bij nodig.
Als je iets wilt, moet je ervoor gaan. Mensen mogen wel eens wat positiever zijn. Ik ben ook niet voor niets ambassadeur van de Esther Vergeer Foundation, van BrabantSport en sinds kort voor de vakantiehuizen van Ronald McDonald Kinderfonds.
In Stiphout ga ik bewust geen boodschappen meer doen. Dat is niet te doen; zoveel mensen die me aanspreken. Dat is wel superpositief maar dan ben ik pas uren later thuis. Daarom ga ik ergens anders naar de supermarkt als ik snel iets moet halen. Ik woon nog bij mama in Stiphout maar ik zou het niet erg vinden om op mezelf te gaan wonen. Nu nog niet. Ik ben nu nog alleen maar bezig met goud op de Spelen en tussendoor de Grand Slams. Ik sta nu op één in de wereldranglijst, en ik mocht daarom naar het Champions Dinner op Wimbledon. Na Parijs zie ik wel verder.”
Ik sta nu op 1 in de wereldranglijst, en ik mocht daarom naar het Champions Dinner op Wimbledon